Nieuwsberichten 2015

15/11/2015
De Stoffenhandelaar

‘De Stoffenhandelaar’

 

Shiva besloot de rivier te volgen die vanuit zijn dorp het land in slingerde. Nooit eerder was hij buiten het dorp geweest. Het enige wat hij wist van die wereld daarbuiten was wat zijn ouders hem verteld hadden wanneer ze herinneringen ophaalden aan de jaren dat ze met het poppentheater rond gezworven hadden. Hij wist dat er steden waren en dorpen. Lange paden die als aderen door het land liepen en al die levende verzamelplaatsen van mensen met elkaar verbonden. Dat op die wegen vele ontmoetingen plaatsvonden tussen reizigers die ieder met een andere reden van de ene naar de andere plaats reisden. Mensen die goederen gingen kopen, anderen die ze gingen verkopen. Mensen op zoek naar werk, geluk of liefde. Mensen zonder doel en mensen met een doel. Mensen die onderweg waren en even bij elkaar scholen, wat praatjes uitwisselden en dan weer hun reis verder zetten. De verhalen van zijn ouders waren slechts verstrooiing geweest tijdens de donkere winteravonden. Boeiend om naar te luisteren maar zonder dat ze werkelijk zijn ziel raakten. Het waren verhalen uit een andere tijd, een andere wereld. Hij hoorde in het vissersdorp. Waarom zou je verlangen naar de wereld daarbuiten als je in het dorp alles had wat je nodig had? Een dak boven je hoofd, ouders die van je hielden, vrienden, een toekomst en werk. Vroeg of laat zouden zijn ouders een vissersmeisje uitzoeken met wie hij zou huwen en kinderen krijgen. Jarenlang was hij tevreden geweest.

Maar alles was veranderd met het bezoek van de stoffenhandelaar. Een reiziger die zijn waren had uitgestald op de markt in het dorp. Het was Shiva opgevallen dat de vrouwen van het dorp een buitengewone belangstelling aan de dag legden voor zijn kraam. De man had iets wat hen aanzoog en verleidde tot de aankoop van zulke grote hoeveelheden stof dat ze zich er wel twintig jaar lang elke dag anders mee zouden kunnen kleden. Hij zag hoe de gezichten van de vrouwen opleefden wanneer hij hun aandacht gaf. Ze glunderden en lachten, stelden belangstellende vragen, probeerden zo lang mogelijk zijn aandacht te blijven vangen en waren teleurgesteld wanneer hij zich tot een andere vrouw richtte. Zowel de jonge, trotse meisjes, als de al jaren getrouwde vrouwen en oude weduwen lieten zich door hem inpakken. Hij gaf ze een gevoel van belangrijkheid. Door zijn stoffen leek het of hij een verborgen droomleven in hen wakker maakte, een leven waarin ze rijk, begeerd en een icoon van schoonheid waren. De man wond met een vanzelfsprekendheid de vrouwen om zijn vinger en het regende de hele dag invitaties van vrouwen die hun gastenkamer aanboden om de nacht door te brengen.

Shiva wilde weten wat zijn geheim was. Daarom was hij de stoffenhandelaar deze dag gevolgd. Hij had hem, toen hij ver genoeg buiten het dorp was, ingehaald en gevraagd: ‘Hoe doet u dat? Wat is uw geheim?’

‘Ik verkoop geen stoffen,’ had de handelaar bereidwillig geantwoord, ‘maar verhalen. Illusies. Natuurlijk moeten je waren van onberispelijke kwaliteit zijn. Ze moeten met smaak en zorg zijn uitgekozen, voldoen aan de hoogste kwaliteitseisen, en ze moeten rijkdom, grandeur en een andere wereld uitstralen. De prijs moet hoog zijn, maar niet onbetaalbaar. Hij moet pijn doen. Zo’n prijs die je wel kunt betalen maar die je normaal nooit zou uitgeven aan stoffen. Dat is heel belangrijk. Maar het allerbelangrijkste is de aandacht die je aan je klanten geeft. Niet de snelle, oppervlakkige verkooppraatjes. Maar werkelijke aandacht, voor alle vrouwen. Of ze nu arm of rijk zijn, lelijk of mooi, oud of jong. Vrouwen houden van aandacht. Ze hebben er altijd een tekort aan. Mannen zijn altijd met hun eigen ding bezig. Ze tobben over hun werk, maken zich zorgen over geld, denken na over praktische problemen. Vrouwen hebben zorgen die de meeste mannen volledig ontgaan. Vrouwen twijfelen graag. Ze twijfelen of ze wel goed of mooi genoeg zijn. Ze twijfelen over wat ze zullen aantrekken. Of ze hun haar los zullen doen of opbinden. Of ze wel een goede moeder zijn, een goede echtgenote, of ze wel goed kunnen koken. Ze twijfelen over de inrichting van hun huis, of ze wel de goede keuzes hebben gemaakt in hun leven, of ze misschien toch niet voor een andere man, een ander leven hadden moeten kiezen. Ze worden graag gerustgesteld door mannen. Door zelfverzekerde mannen die wel keuzes durven maken. Vrouwen hebben de gave van de bewondering. Ze kijken graag naar iemand op. Ze lenen graag hun eigen oordeel uit aan iemand die zonder aarzelen zegt hoe het is. Ze houden van mannen met gezag, met autoriteit. Die verstand van zaken hebben. Twijfelaars moeten ze niet, dat doen ze zelf al genoeg. Ze willen zich verbinden met mannen met succes omdat ze geloven dat ze dan zelf ook succesvol zullen zijn. Mannen die omgang hebben met koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen, keizers en keizerinnen, omdat ze via hem dan ook tot de hoogste kringen behoren. Ze houden van sterke mannen die hun een veilig gevoel geven. En ze houden van mannen die praten. De meeste mannen zijn zo stil. Ze delen niet wat in hun leeft omdat ze geleerd is dit zelf op te lossen. Maar vrouwen houden van verhalenvertellers. Verhalen die hun meevoeren uit hun dagelijks leven. Ik geef hun dat. Ik vertel hun waar de stoffen vandaan komen, met hoeveel zorg en inspanning ze gemaakt zijn. Ik vertel wat de stoffen uitdrukken, waar de ontwerpers door geïnspireerd werden. Ik vertel over de bijzondere vrouwen in andere steden en landen die deze stoffen dragen en hoe hen dat aanzien en voorspoed heeft gebracht. En dan laat ik ze voelen. Ik laat ze de stoffen aanraken, en wie geraakt wordt kan niet meer terug. Wanneer ze zintuiglijk de stof tussen hun vingers voelen, of er met hun handpalm over strijken, of even tegen hun lichaam houden om in de spiegel te kijken hoe de kleur staat, dan is de stof al van hen. Wanneer ik die vrouwen even de illusie kan laten voelen van de kleur en opwinding die de stoffen in hun leven teweeg zullen brengen, dan zijn ze verloren. Dan ontbrandt er een hebzuchtig liefdesvuur in hen dat kost wat kost de stof wil hebben. Omdat ze het gevoel hebben dat ik die stof enkel en alleen voor hen heb meegebracht uit verre landen, en dat dit de enige kans is om te vergaren wat ze verlangen. En daarom, mijn vriend, verkoop ik zoveel meer dan stoffen alleen. Ik verkoop verhalen, andere werelden, illusies, dromen, verborgen verlangens. En uiteindelijk verkoop ik mijzelf.’

Shiva staarde de stoffenhandelaar bewonderend aan. De man moest lachen om zoveel verbazing.

‘Hoe oud ben je eigenlijk, ventje,’ had hij gevraagd.

‘Veertien,’ had Shiva gelogen, want hij moest eigenlijk nog jarig worden.

De man duwde zijn kar naar de berm, haalde er een knapzak uit en ging in de schaduw van het karrenwiel zitten. ‘Zo, mijn minnares van afgelopen nacht is niet zuinig geweest,’ zei hij toen hij de feestelijk gesneden stukjes kabeljauw zag. ‘Er is genoeg voor ons tweeën, vriend.’ Terwijl hij genietend op een mals stukje vis kauwde, vertelde hij verder. ‘Een man wordt gemiddeld honderd jaar oud. Dat is het aantal jaren dat je gegeven wordt bij je geboorte. Al zijn er natuurlijk velen die ze niet opgebruiken, door getob en zorgen, te veel en te lang verdriet, en al die andere dingen die aan je levenstijd knagen. In die honderd jaar heeft een mens drie streefdoelen. Drie belangrijke aspecten die hij moet vergaren: inzicht, macht en plezier. Eerst heb je de kindertijd, daar zit jij nu in. Zolang je rijst eet die gekookt wordt in melk, ben je een kind. Je kindertijd is bestemd om je te leren wat macht is. In je kindertijd moet je kennis vergaren, zoveel mogelijk, en je moet leren begrijpen wat macht is. Macht over de dingen. Macht om welvaart te vergaren. Weten hoe je kennis kunt verzamelen, maar ook land, goud, vee, graan, een huis en meubels, hoe je vrienden maakt en vrienden houdt. En hoe je dit alles kunt vermeerderen. Je moet jezelf leren handhaven en manifesteren. Kortom, je moet leren voor jezelf te zorgen en de vaardigheden opdoen om een gezin te kunnen onderhouden. Zolang een man geen kennis heeft, moet hij uit de buurt van vrouwen blijven. Wie een vrouw wil leren kennen, moet eerst kennis verzamelen. De beste leermeesters hierin zijn kooplui zoals ik. Mannen die weten hoe je moet handelen, hoe het er op de markt aan toe gaat. Maar natuurlijk moet je ook het boek ‘De taken van een leider’ lezen waarin je leert hoe je de fundamenten van een welvarend leven opbouwt.’

Shiva had gezucht. Hoe lang zou het niet duren voordat hij al die vaardigheden geleerd zou hebben. ‘Je hebt toch nooit een garantie op succes,’ wierp hij tegen. ‘Er zijn zoveel mensen die welvaart nastreven, of kennis, of succes, en die toch hun leven lang arm blijven, of dom, en altijd falen. Terwijl anderen soms slagen in het leven, zonder dat ze er zelfs naar streefden of verlangden. Gewoon omdat ze geluk hadden. Hoe het rad der fortuin draait, is toch een kwestie van het lot? Niet jij zelf maar het lot bepaalt of je verliest of wint, rijk of arm wordt, gelukkig of ongelukkig.’

‘Wat een kletspraat, jongen,’ zei de stofhandelaar. ‘Een man die niets onderneemt, hoeft niets goeds van het leven te verwachten. Alles wat je in het leven onderneemt, is gebaseerd op een methode. Als je later welvaart en macht wilt verwerven, dan zal dat enkel naar je toekomen ten gevolge van een methode, nooit zomaar. Als je niets doet, zal er nooit wat goeds gebeuren. De laatste fase in je leven, die op je zeventigste begint, is die van de ouderdom. Dat is de fase waarin je je wijdt aan de geheimen van het leven, aan de diepere levensvragen en aan de verlossing van je zucht naar kennis, rijkdom en verlangen. Het is een periode van opoffering en onthouding. Wanneer je in die levensfase bent, zoek je de omgang op met wijzen die je de geheimen kunnen onthullen en raadpleeg je de heilige geschriften omdat daarin de wijsheid beschreven staat die niet in deze wereld te vinden is.’

‘Waarom zou je naar antwoorden zoeken waarvan de uitkomst niet zeker is,’ vroeg Shiva in zijn jeugdige onnozelheid. ‘Beter toch een koperen munt in je hand dan de belofte van een gouden munt die onzeker is?’

‘Omdat mensen hongerig naar wijsheid weten dat ze het zaadje dat ze in hun hand houden, beter kunnen zaaien wanneer ze zich in de toekomst met groen gewas willen voeden. Je middelste en langste fase begint wanneer je zestien bent. Dat is je jeugd. Die is je gegeven om plezier te hebben. Om je verlangens uit te leven. Om te genieten. Het is de periode dat je je zintuigen leert kennen. Je oren, je huid, je ogen, je tong, je neus, en de verschillende sensaties die deze zintuigen je kunnen geven. Hoe je geest en je hart , gedreven door je bewustzijn, je kunnen mennen als een ruiter een paard. Hoe je de zintuigen kunt inzetten om erotisch plezier te beleven. Om die kunst ten volle te leren moet je een boek bestuderen, de kamasutra.’

‘Bestaat daar een boek over?’ lachte Shiva. ‘Je zou toch denken dat een mens dit vanzelf leert? Als paarden en schapen, varkens en zelfs mestkevers het vanzelf kunnen, waarom zou de mens dan een boek nodig hebben? Zelfs koeien die uitblinken in trage gedachten, kunnen het. Hebben herten soms instructies nodig, of zag je ooit een leraar bij de vogels?’

De stofhandelaar zuchtte en schudde zijn hoofd bij zoveel onwetendheid. ‘Je hebt gelijk dat dieren niet methodisch te werk gaan wanneer ze paren. Ze denken er niet over na. Ze paren alleen wanneer het wijfje vruchtbaar is en stoppen ermee wanneer ze klaar zijn. Om plezier te beleven zijn mannen en vrouwen afhankelijk van elkaar, jongen. Mannen doen het niet alleen om een vrouw te bevruchten maar ook om haar plezier te schenken wanneer ze niet vruchtbaar is. En daarom is er een methode nodig. Een techniek. En daarom zijn mensen niet hetzelfde als dieren. Dieren vragen zich niet af voor ze paren, wat dit zal betekenen voor hun toekomst, hun inzichten, hun bezittingen. Ze vragen niet af of het hun voorspoed zal brengen. Ze vragen zich niet af of het wijfje genoten heeft wanneer ze klaar zijn. Al die techniek wordt in de kamasutra onderwezen. Alleen een man die de kunst van de welsprekendheid verstaat, en het vleien tot in de puntjes beheerst, zal, zelfs al is hij een onbekende, de weg weten te vinden naar het hart van de vrouw. Geluk in de liefde is geheel afhankelijk van de techniek die men beheerst en van het talent om in te schatten wat het goede moment is om welke techniek in te zetten. Zonder techniek, geen plezier.’

‘Maar is het wel goed om plezier na te streven?’ vroeg Shiva. ‘Staat plezier zowel de wijze als de rijke man niet in de weg? Is het jagen naar plezier niet de oorzaak dat je met slechte mensen omgaat, of  in noodlottige ondernemingen stapt? ’s Nachts ontuchtige vrouwen opzoekt, of ziektes zoals het ezelsverlangen oploopt? Maakt plezier een man niet onzuiver, een man zonder toekomst? Veroorzaakt plezier niet onverschilligheid op den duur? Dat je een man zonder inhoud wordt, onbetrouwbaar zelfs? Heeft het verlangen niet veel, net zeer beroemde mannen, te gronde gericht?’

‘Nee, Shiva, een man heeft plezier nodig zoals hij ook voedsel nodig heeft om te leven. Het plezier is de beloning voor de macht en het inzicht dat je verworven hebt. Het is niet omdat er dieven en bedelaars bestaan dat je geen lekker voedsel bereidt in de kookpotten, uit angst dat het gestolen zal worden. Alleen moet een man er wel op toezien dat zijn studie van de kamasutra nooit zoveel tijd inneemt dat zijn studie van inzicht of macht er onder gaat lijden. Een man met inzicht onderneemt nooit een project dat hem zorgen baart over hoe er op een ander niveau over geoordeeld wordt. Bij elk project dat een man onderneemt, of het nu de weg naar inzicht, naar macht of naar plezier is,  zorgt hij ervoor dat nooit het ene onder het andere te lijden heeft. Maar macht is belangrijker dan plezier, want plezier krijg je alleen door macht. En inzicht is belangrijker dan macht, omdat macht alleen verworven wordt door inzicht.’ 

 

Shiva had de stoffenhandelaar nog lang nagekeken toen hij verder trok op de zinderende stofweg in de hete ochtendzon. Hij wist dat er nog een lange, avontuurlijke weg voor hem lag.

 

Nog meer liefdessprookjes van Geert Kimpen lezen? Bestel DE MAGIE VAN DE LIEFDE

 

 

De Stoffenhandelaar

15/11/2015
Weer nieuwe Schrijfweken gepland! Boek nu, slechts beperkt aantal plaatsen.

SCHRIJFWEKEN MET GEERT KIMPEN & CHRISTINE PANNEBAKKER.

Droom jij van je eigen boek? Wil jij een spannend, mooi, persoonlijk of inspirerend verhaal vertellen? Wil je nu eindelijk geholpen worden om die grote droom tot werkelijkheid maken?

We hebben nieuwe weken gepland bij Pasen en in de Zomer.

En laatste nieuws; toch ook een Oud en Nieuw Schrijfweek in Klooster Kranenburg!

Kijk hier voor meer informatie:

 

http://www.geertkimpen.com/lezing-schrijfweek.html

 

Weer nieuwe Schrijfweken gepland! Boek nu, slechts beperkt aantal plaatsen.

20/09/2015
Er was eens...

De oude koning was verdrietig. Het was bijna kerst en hij herinnerde zich hoe dit ooit een tijd was waarin de liefde straalde in zijn koninkrijk. In de weken en dagen die vooraf gingen aan de grote dag leek het alsof iedereen met een rood gloeiend hart rond liep. Alle mensen hadden een glimlach op het gelaat en zachte ogen en maakten plannen voor de mooie avond. Menu’s werden samengesteld om de meest dierbare mensen in hun leven te verwennen. Cadeautjes werden met veel zorg uitgekozen en zo feestelijk mogelijk ingepakt en de voorpret van het geven veroorzaakte een opwindende sensatie die zinderde door zijn koninkrijk.

Maar dit jaar was het anders. Niemand verheugde zich op kerst. Integendeel, men keek er tegenop. Zijn kleine koninkrijk was bevangen door een andere roes die om zich heen had geslagen als een uitslaande brand die even fel geflakkerd had maar nu alles in puin en as had achtergelaten. De koning had het met lede ogen aangezien.

Zijn hele leven al maakte hij iedere avond een wandeling door de straten van zijn koninkrijk. Hij had er altijd van genoten om door de ramen te kijken naar al die liefdevolle tafereeltjes in de huizen. Het jonge koppeltje dat net getrouwd was en iedere avond met elkaar zat te praten, zij met haar voetjes knus in zijn schoot. De vrouw wier man laat moest werken, en de tafel feestelijk dekte voor zijn thuiskomst en de kaarsen ontstak. Het bejaarde echtpaar bij de haard waarbij de man voorlas uit een boek en de vrouw vredig luisterde in haar schommelstoel. Het koppeltje dat maar niet genoeg van elkaar leek te krijgen en op welk tijdstip de koning ook langs kwam, lag te zoenen op de bank. Zoveel vormen van liefde. Van rustig, veilig en koesterend tot heftig en vurig en gepassioneerd. De koning genoot er intens van. En wanneer hij dan na zo’n wandelingetje weer thuis kwam, omhelsde hij stevig zijn vrouw, de koningin, en vroeg of ze ook zo’n zin had om al vroeg naar bed te gaan. En daar had hij haar lief en praatten ze een gat in de nacht en vielen ze in elkaar verstrengeld in slaap.

Maar dat alles leek nu lang vervlogen. De eerste keer was de koning geschrokken toen hij de jonge vrouw van het pasgetrouwde stelletje door een ander raam zag. Samen met de man die zijn vrouw dag en nacht zoende, maar dat nu met haar deed. En hij vroeg zich af wat er aan de hand was dat de vrouw van wie de man altijd zo laat thuis kwam, niet meer de tafel dekte, maar moedeloos en verslonst op de bank lag. En zelfs het bejaarde echtpaar zat niet meer knus bij de open haard, maar zat ieder in een hoek van de kamer nors te zijn. Hij zag alleen nog maar ruzies door de ramen, gehuil, en ook wel nieuwe opflakkerende liefdes die even allesoverheersend leken te zijn maar desolaat en uitgeblust eindigden na korte tijd. En achter meer en meer ramen die hij passeerde, waren helemaal geen koppeltjes meer. Alleen mannen en vrouwen alleen die er het beste voor zichzelf van probeerden te maken. Sommigen lukte dat nauwelijks en die huilden avond aan avond of zaten somber voor zich uit te kijken. Anderen schreven brieven aan oude geliefden waarin ze zich radeloos afvroegen wat er toch gebeurd was en weer anderen schreven brieven aan nieuwe geliefden die ze niet konden zien omdat ze bij iemand anders hoorden, en ze drukten hun smart uit en hun verlangen. Het leek of er nergens in zijn koninkrijk nog twee mensen te vinden waren die eenvoudig en ongecompliceerd met overgave van elkaar hielden.

Wat was hij toen nog dankbaar wanneer hij terug in het paleis kwam, de koningin kon omhelzen en kon vragen of ze al zin had om mee te gaan slapen. Tot op een avond, een jaar of wat geleden, ergens in de week voor kerst, ze niet op hem zat te wachten. Ze lag in een bad van ezelinnenmelk en zei dat ze zin had om even te lezen en later wel zou komen. De koning had zich verheugd op haar komst, maar ze was zo lang weggebleven dat hij in slaap was gevallen. Vanaf toen ging dat meer en meer avonden zo. En als ze niet in bad lag, dan had ze afgesproken met adellijke vriendinnen en zei ze dat ze niet wist hoe laat ze thuis zou zijn. Meestal kwam ze zo laat thuis dat de koning al lang sliep en niet eens meer kon vragen hoe het geweest was. De koningin praatte sowieso niet meer over wat haar bezig hield, wie ze ontmoet had, wat haar dromen waren. Tot ze op een ochtend tegen hem zei: ‘Ik geloof dat ik niet meer zo gelukkig met je ben, ik geloof dat ik niet meer van je houd.’

Eerst werd de koning heel kwaad en woest. Toen werd hij radeloos, en iedere avond opnieuw wilde hij met haar praten, en het begrijpen, waarom dan, wat hij dan verkeerd had gedaan, en waar ze elkaar verloren waren.

‘Je bent al zo lang zo somber,’ had de koningin uiteindelijk op een avond gezegd, ‘zo somber en zo kwaad.’

‘Ja natuurlijk,’ had de koning uitgeroepen, ‘omdat ik je niet meer kan bereiken. Omdat ik niet meer weet wat er in je hoofd omgaat.  Omdat we niet meer samen in bed liggen. En omdat ik nooit meer met je vrij en mijn levensstroom verschrompeld is tot een kurkdroge rivier.’

‘Het spijt me,’ zei de koningin. ‘ik kan er niets aan doen. Ik weet ook niet wat met mij gebeurt. Maar ik val niet meer op jou.’

‘Heb je iemand anders?’ vroeg hij.

‘Nee,’ zei ze, ‘maar mijn gedachten zijn niet meer bij jou, maar bij vrouwen.’

De koning schudde verbijsterd zijn hoofd. De koningin viel op vrouwen? Zomaar? Opeens? Hoe moest hij dat begrijpen? Wat kon hij daar aan doen? Hij was een koning en gewend om alles voor elkaar te krijgen. Hoe moest hij hier mee om gaan? Van appelen kon je geen peren maken en liefde liet zich niet dwingen en hield zich niet aan decreten.

In het hele land gingen mensen uit elkaar. Achter iedere voordeur hadden geheime ontmoetingen plaats van stiekeme minnaars. Iedereen verlangde naar iemand anders dan de persoon die tegenover hem of haar zat. Wat was er gebeurd in deze wereld? Waarom konden twee mensen niet meer gewoon van elkaar houden? Zelfs de koning en de koningin niet. Het hele land had zich altijd gespiegeld aan hun liefde. Zoals zij bij elkaar hoorden, wilde iedereen bij iemand horen. Twee mensen die elkaar zo liefhadden, elkaar zo respecteerden, en elkaar zo vleugels gaven.

En zo was er nu bijna een jaar verstreken waarin de koning steeds somberder en achterdochtiger werd. De hele dag voelde hij zich onveilig en wantrouwig en vermoedde hij dat de koningin met iemand anders deelde wat ze ooit met hem deed. En iedere keer opnieuw probeerde hij met haar te praten. Maar zij zweeg, of werd boos, of ging met slaande deuren naar bed, en hij ging dan maar slapen op een fauteuil in de salon waar zelfs het kristal van de kroonluchter dof was geworden.

En nu was het weer bijna kerst, maar niemand in het land was er werkelijk vol van. O ja, de winkelstraten waren wel net zo versierd als anders. Overal hingen lampjes en waren de etalages bespoten met sneeuw. Prachtige geschenken schitterden in de vitrines, maar niemand kocht ze van harte. Men kocht een geschenk voor de ene, terwijl men dacht aan de andere. Iedereen wilde met iemand anders kerst vieren dan met degene met wie men het vieren zou. En al werd er veel gevreeën in het land, misschien wel veel meer dan andere jaren, er werd nog meer gehuild, en nog nooit hadden zoveel inwoners in dat kleine land zich zo eenzaam gevoeld.

De adviseurs van de koning, die ook uitgeput waren door al hun nachtelijke uitspattingen en drama’s, vertelden hem dat het een nieuwe tijd was. ‘De tijd is voorbij,’ zeiden ze, ‘dat mensen een leven lang van elkaar houden en bij elkaar blijven. Dat was vroeger zo, en dat had zijn nut, maar nu is het anders. De mensen van dit koninkrijk hebben ontdekt dat we allemaal één zijn, dat we allemaal liefde zijn, en liefde laat zich niet binden, maar is onpersoonlijk en voor iedereen. En het is geen ontrouw of je met de ene of de andere kust, want het is allemaal liefde, en liefde kan nooit verkeerd zijn. Liefde laat zich niet knechten door jaloezie maar moet stromen en vrij zijn, en dat is het wonder van deze tijd. We leren van iedereen te houden, en we leren dat we allemaal zielsverwanten zijn die iets van elkaar te leren en met elkaar te delen hebben en we laten ons niet meer beperken door angst of bezit, maar we laten die liefdesgolf nu vrij stromen. Het is een prachtige tijd, koning, en ook u, ook u moet mee met deze nieuwe tijd.’

Ongelovig hoorde de oude koning het aan. Het druiste in tegen alles waarin hij ooit had geloofd. Hij was er altijd van overtuigd geweest dat liefde zich vormde door het elkaar dragen in goede en kwade dagen. Door iemand te vinden die je grootsheid herkende maar ook niet wegliep wanneer je je kleinheid liet zien. Iemand die je liefhad met al je kleine en bizarre kanten, die je geschiedenis kende, en met wie je een geschiedenis bouwde, steen voor steen. Iemand die je bleef verbazen maar met wie je in grote lijnen de idealen in je leven deelde. En misschien wel vooral iemand met wie je de intimiteit van een bed deelde. Zelfs al was het daar niet iedere nacht vuurwerk dat de hemel verlichte. Maar welk aroma was zoeter dan dat van de vertrouwde geur die in de slaapkamer hing na het liefdesspel van twee mensen die van elkaar hielden? Die regels golden dus niet meer, begreep hij van zijn raadsheren. En ook al hadden ze het hem niet verteld, hij had het met eigen ogen kunnen waarnemen, in iedere straat van zijn koninkrijk waar hij wandelde.

‘En wie heeft die nieuwe liefdeswet dan geschreven?’ vroeg hij zijn adviseurs. ‘Hoe komt het dat iedereen die kent, behalve ik?’

Ze lachten. ‘Dit is een ongeschreven wet, koning, die zich verspreidt als een virus. De mensen maken zich los van het oude denken, van schuldgevoel, en beperkende gedachten. Het is hun geest die bevrijd wordt. En voor wie eenmaal een geest van vrijheid proeft, is er geen weg meer terug.’

De Koning voelde zich plots zo oud en eenzaam. Zijn ogen waren dof en onder zijn koningsmantel was geen leven meer, slechts een dorre, uitgebloeide tak die hem er hinderlijk aan herinnerde dat hij man was. Misschien moet ik maar aftreden, dacht hij, en ben ik niet meer de koning die dit land nodig heeft. Misschien is het tijd voor een jonge koning, of misschien heeft dit land wel helemaal geen koning meer nodig.

Mismoedig liep hij door de straten en zijn hart huilde omdat de warmte die ooit de kersttijd vergezelde hem nu zo koud en harteloos leek. En zo verdwaald in zijn gedachten, verdwaalde hij ook in zijn eigen koninkrijk en in een verre uithoek van zijn land, ver van de winkelstraten, zag hij in een doodgewone huizenstraat plots een theatertje met in neonopschrift ‘Het theater van de liefde’. Hij had nooit geweten dat dat er was. Het was zo’n ouderwets theatertje, met een glazen kassa en twee grote toegangsdeuren met zwart leder bekleed. Het was al laat, maar toch brandden alle glitterlichtjes. Nieuwsgierig liep hij de marmeren trappen op en duwde hij zachtjes de deur open. Hij liep door de lege foyer en trok aan de deur die toegang gaf tot de zaal. Een zaaltje met rode pluchen stoelen en zuilen waarop halfnaakte godinnen, met goudverf beschilderd, toekeken op het publiek. En op het toneel, verlicht door een enkele goudkleurige spot, stond een groot rond bed, met rode fluwelen lakens, gouden kwasten, wel duizend kussens en daarop lag een mooie, jonge vrouw gekleed als een haremvrouw uit duizend en één nacht.

‘Welkom, koning,’ zei ze met een stem zo zacht dat het voelde alsof iemand zijn koude hart in een warm doek wikkelde. ‘Welkom in het Theater van de Liefde, ik heb eeuwen op je gewacht.’

Op de tast, zich vasthoudend aan de leuningen van de stoeltjes, liep hij de trappen af, zodat hij haar beter kon zien. Hij liep tot vlak voor het toneel en zijn ogen gleden over de prachtige vrouw die daar zo verleidelijk lag, in een lange doorzichtige rok, de ranke buik bloot en een schitterend balconette van gouddraad met rinkelende belletjes.

Hij schraapte zijn droge keel en zei: ‘Ik wist niet dat in mijn koninkrijk een theater was, en zeker niet een Theater van de Liefde’.

‘U wist het wel,’ zei de jonge vrouw, ‘maar het was niet eerder de tijd om langs te komen.’

Ze klopte op het bed als uitnodiging. Met zijn vermoeide, stramme lijf hees hij zich op het podium, liep op haar toe en ging naast haar op het bed zitten.

‘Ik ben Shakti,’ zei ze, ‘en ooit in de plooien van de geschiedenis, heel lang geleden, waren wij geliefden. Maar we raakten elkaar kwijt en ik wist dat ik je ooit weer tegen zou komen.’

De koning glimlachte om deze gekke praat. Ze speelde haar rol wel goed, vond hij, en hij ervoer voor het eerst sinds lang weer wat licht, in de nabijheid van een vrouw, nadat hij een jaar lang alleen maar donkerte had ervaren.

‘Heb me lief,’ zei ze.

De koning schrok en mopperde wat onverstaanbare klanken. Hij maakte aanstalten om weer op te staan, maar zij pakte zijn hand en hij voelde de gloed van haar huid die door zijn oude lijf ging als een nevel van licht die hem verjongde. ‘Wat is dit,’ vroeg hij, ‘dit theater, deze voorstelling, waarom ben jij hier, en ben ik hier, en is er niemand anders in dit theater?’

‘Dit is jouw poort naar de nieuwe tijd,’ zei ze zacht, ‘mijn oude vriend. Het is tijd om te veranderen. Als je niet meer ontwikkelt, ben je dood tussen de levenden. Je bent nu al zo lang dood, een schim van wie je was. Je vrouw de koningin houdt niet meer van je, of beter gezegd, niet meer op dezelfde manier als ze ooit deed. Zij is al wel door de poort heen gegaan, zij bezocht haar Theater van de Liefde, zoals iedereen dat in deze tijd moet doen. Jij bent de laatste. De wereld om je heen is veranderd, de mensen om je heen zijn niet meer dezelfde, alleen jij wilt hetzelfde blijven, met je oude idealen en principes. Maar nu is het jouw tijd. En ik weet hoe bang je ervoor bent, en daarom ben ik gekomen. Ik zal zacht voor je zijn, en voorzichtig, en je hoeft helemaal niets wat je niet zelf wilt.’

En terwijl ze hem met grote liefdevolle en ernstige ogen aankeek, schoof ze de bandjes van haar schouders, knipte de sluiting los en toonde hem haar borsten die ademden als volle blozende appels in de zomerzon. De koning kon niet anders dan er naar kijken, vol ontzag en bewondering. Deze vrijmoedigheid was hij niet gewend, en hij voelde zo’n verlangen om deze trots van vrouwelijkheid aan te raken en te kussen. Haar ogen nodigden hem zacht uit en hij boog voorover en toen zijn lippen haar daar raakten, sidderde ze, en met alle hartstocht die hij nog in zich had, kuste hij haar, en laafde zijn dorst die hij al zo lang leed. Ze knoopte zijn koningsmantel los, trok zijn satijnen blouse uit en de koning lag met zijn naakte oude borst huid aan huid op de warme borsten van de jonge vrouw en hij kuste haar. Voor het eerst sinds zovele jaren kuste hij een andere vrouw dan de zijne. Een hartstochtelijke kus die begeerte uitdrukte en overgave. En langzaam voerde ze hem mee op het ritme van opflakkerende hartstocht en de weinige kledingstukken die hun lichamen nog verhulden, belandden op de toneelvloer naast het bed. Maar toen zij zich openvouwde als een roos en innig haar ogen sloot om hem te ontvangen, kon hij het niet. Zijn mannelijkheid die even tot leven was gekomen in dit onverwachte avontuur boog deemoedig en triest het hoofd. Verdrietig liet hij haar los en ging hij naast haar op het bed zitten. Zijn ogen die even glansden, braken. De uitgezakte buik als getuigenis van een ooit voldaan leven dat zich tegoed had gedaan aan de geneugten van de overvloed.

‘Ik kan het niet,’ zei hij. ‘Ik houd van de koningin. Ik heb haar trouw beloofd. En misschien heeft zij haar eed ook nog niet verbroken? Hoe zou ik haar onder ogen kunnen komen? Moet er niet één man zijn in dit land die standvastig blijft?’

Shakti knikte begrijpend.

‘Je houdt nog van haar,’ zei ze. ‘Het is onze tijd nog niet. Ik wacht al zo lang en dacht dat het moment eindelijk daar was, maar het is nog steeds onze tijd niet. Maar dat is niet erg. Ook jij hebt mij weer geopend. Mij laten voelen hoe het is als iemand je kust die galmt van de echo van mannelijkheid en kracht. Je weet niet meer hoe groots je bent, en dat doet mij verdriet. Je denkt dat je een oude man bent, maar ik zag de jonge prins in jou, die nog zoveel heeft lief te hebben. Dit is jouw weg die je moet gaan. Er is veel liefde in de wereld waar ik me aan zal laven, veel onpersoonlijke liefde zonder gezicht, en dat is goed, en dat is rijk, en dat voedt mijn vrouwelijkheid. Maar ik maak me zorgen waar jij je dorst moet laven. Want jij kan nergens meer terecht. Dit was de laatste voorstelling die ik hier speelde. Het theater gaat vanavond dicht. Voorgoed.’

De koning kleedde zich weer aan, en zonder nog één keer om te kijken, strompelde hij het theater uit, verward door alles wat er was gebeurd en wat ze had gezegd. Hij zocht de weg naar zijn paleis en toen hij thuis kwam , lag de koningin al lang te slapen. De enige aan wie hij zijn verhaal wilde vertellen, maar ook de enige aan wie dat niet kon. En hij kroop in bed, aan zijn kant, ver weg van de hare, trok de dons beschermend om zich heen en huilde.

Het was een trieste kerst dat jaar. De koningin gaf hem een boek ‘Handleiding om de moderne vrouw beter te begrijpen’, en ze lachte. Hij gaf haar niets, want een cadeau dat je niet met liefde kocht, was geen cadeau maar een plichtpleging. Zwijgzaam aten ze het kerstmaal, en toen hij haar nauwelijks verstaanbaar vroeg of ze met hem naar bed wilde, zei ze dat ze nog even langs een adellijke vriendin ging om haar een mooie kerst te wensen.

De koning deed zijn mantel om en maakte een wandeling. En overal door de ramen zag hij treurige taferelen van mensen die het niet echt gezellig met elkaar hadden, ook al stonden er overal kerstbomen, brandden de kaarsjes en lagen de geschenken door het huis. En hij bleef wandelen. Tot aan de rand van het koninkrijk, voorbij het gesloten theatertje, tot aan de grens.

‘Uwe hoogheid,’ schrok de grenswachter, die snel zijn liefje verborg dat hij uitgenodigd had om het in zijn kantoortje gezellig te maken. ‘Wat doet u hier? En dan nog wel op kerstnacht.’

‘Open de slagboom,’ zei de koning. ‘Ik verlaat het land. Ik voel mij hier niet meer thuis. En al ben ik bang dat ik aan de andere kant van de heuvel hetzelfde zal aantreffen, het maakt me niet uit. Ik geloofde ooit in de liefde, van die liefde tot het eind van de wereld, van samen tot het gaatje gaan. Maar die bestaat niet meer. En zonder die liefde heeft mijn leven geen richting en geen doel. Geen zin en geen betekenis. Dus ik wil zo lang wandelen tot de blaren op mijn voeten, het kraken van mijn knieën en het scheuren van mijn maag meer pijn doen dan de ondraaglijke zwaarte van mijn hart.’

De grenswachter opende de slagboom en de koning liep. En liep. Hij liep vele dagen en nachten achter elkaar, tot hij zo moe was dat hij strompelde en nauwelijks zijn ogen nog kon openhouden. En toen hij uiteindelijk neerstortte bij de rivier en de dood hem zachtjes bedekte met het zwarte rouwkleed, kwam hij in een gloed van warm licht. Licht dat hem verwarmde en koesterde, streelde en liefhad. Licht dat hem met duizend zachte handen wiegde en met miljoenen zachte monden overal kuste. En hij dreef op de golven van die onpersoonlijke liefde en had er als allerlaatste ziel op aarde vrede mee.

 

Lees meer sprookjes van Geert Kimpen in DE MAGIE VAN DE LIEFDE. Bestel het op deze website! http://www.geertkimpen.com/bestellen.html 

Er was eens...

20/09/2015
Nieuw! Herfstschrijfweek!!!

De meest complete Schrijfweek in het Nederlandstalig gebied. De mooiste weg naar jouw boek in de boekhandel in 2015!

Deze Schrijfweek vindt plaats op een prachtig landgoed in Zuid Frankrijk, Terra Nova, met een adembenemende omgeving, een prachtig zwembad en sauna.

Wij bieden je een topprogramma aan, waarin je ingewijd wordt in alle aspecten die te maken hebben met het schrijven van een boek, en je wordt persoonlijk door ons gecoacht over jouw schrijfplan.

... Hier vind je alle informatie.

Nieuw! Herfstschrijfweek!!!

20/09/2015
Elke goede schrijver is een sadist

‘Elke goede schrijver is een sadist’

9 September 2015

‘Elke goede schrijver is een sadist’ Petra van VlietSchrijver en schrijfdocent Geert Kimpen gaf op 8 september een wervelende show in het kader van de Week van het Schrijven. Zijn boodschap was: volg de oude verhaalwetten.

Geert Kimpen werkte zich in Boekhandel Scheltema in het zweet. Hij provoceerde, raasde, tierde, amuseerde, verleidde, en rolde zelfs over de grond om zijn visie over te brengen. ‘Vertel je verhaal zo dat het de lezer bij de lurven grijpt.’ De basis is Aristoteles’ Poetica. ‘Een van de invloedrijkste boeken op aarde, maar helaas totaal onleesbaar.’

Doel

Kimpen maakte tijdens zijn anderhalf uur durende optreden de belangrijkste inzichten van Aristoteles invoelbaar. Hij hield zijn gehoor, dat af en toe krom lag van het lachen, voor dat je hoofdpersonage vooral een glashelder doel moet hebben. ‘Niet van alles wat. En liefde. En erkenning. En afrekening. Nee: één doel.’ Zonder helder doel, geen verhaal.

Nachtmerrie

Het kost elke schrijver veel moeite om tot zo’n helder doel te komen. ‘Schrijvers willen vaak te veel.’ Met het doel komt de weg en het eindbeeld in zicht. En een hele reeks obstakels, zowel innerlijk als extern. ‘Elke goede schrijver is een sadist. Hij stuurt zijn personage zonder probleem de nachtmerrie in.’

Vrouwen

Vrouwelijke schrijvers zijn volgens Kimpen vaak te lief in het op de proef stellen van hun personages. ‘Net als in het echte leven gaan ze te gemakkelijk voor de aai over de bol.’ En dat is fataal voor het verhaal.

Dubbele laag

Af en toe leek het of Kimpen een stand up comedy opvoerde, maar zijn gehoor besefte dat de onderliggende boodschap bloedserieus was. Die dubbele laag maakt Kimpen als schrijfdocent bijzonder.

Door Frank Noë

In Schrijven Magazine nummer 4 van 2015 staat een artikel over Geert Kimpen. Bestel het nummer hier na.

Elke goede schrijver is een sadist

13/06/2015
‘Het verhaal van Siddhartha’ - een sprookje van Geert Kimpen

‘Het verhaal van Siddhartha’

 

Toen Siddhartha twaalf werd, riep de koning de raad van wijzen bij elkaar om te overleggen over de toekomst van zijn zoon. Een van de wijzen, een man wiens voorspellingen werkelijker waren dan de werkelijkheid, had somber nieuws. ‘Uw zoon, majesteit, zal kennis maken met ziekte, ouderdom en de dood. Dit zal hem zoveel verdriet doen dat hij de hand van de kluizenaar zal nemen en met hem zal vertrekken.’

De koning die zoveel van zijn zoon hield, besloot dat hij dit nooit zou laten gebeuren. Hij liet het mooiste paleis bouwen dat iemand ooit had gezien, met muren van goud, torens van diamant en vloeren van robijn. Binnen de muren van het paleis bevond zich alles wat het leven goed maakt. Er waren binnen- en buitenbaden met zacht, warm water. Er waren mooie danseressen, betoverende masseuses, briljante muzikanten, de beste koks van het land. Er waren begenadigde vertellers, wijze mannen en vrouwen aan wie zijn zoon raad kon vragen en er was het meest schitterende paard dat een jongen van twaalf ooit van een vader gekregen had.

De jongen groeide op in volmaakt geluk en geen wens die hij uitsprak, bleef onvervuld. Met zijn beste vriend, het paard, reed hij door de tuinen en iedere dag waren er nieuwe avonturen en ontdekkingen te beleven die de jongen in alles voorzagen waarnaar een opgroeiend mannenhart verlangt.

Toen de leeftijd was aangebroken dat hij zuchtte naar ware liefde die hem meer vervulde dan het stillen van zijn zinnen, liet zijn vader de mooiste prinsessen op bezoek komen uit alle naburige koninkrijken. Siddhartha werd verstrooid door nieuwe geneugten. Nu leerde hij hoe hij een vrouwenhart moest veroveren. Hoe hij indruk kon maken op mooie, jonge meisjes door halsbrekende toeren uit te halen op zijn trouwe, zwarte hengst. Door lieve woorden te spreken en aandacht en geschenken te geven. Hij merkte dat ieder meisjeshart wel een kamer had die hij kon openen met zijn gouden sleutel. Het gaf hem plezier, het gaf hem extase, maar de liefde leerde hij niet. De ware liefde was veel schuwer dan de hunkerende meisjes die zuchtten naar avontuur. Toen hij weer eens een prinsessenhart gebroken had, en inmiddels ook de kunst had geleerd van zo’n meisje afscheid te nemen op zo’n manier dat ze het hem vergaf, zag hij in een glimp bij de poort een prachtige jonge vrouw met ebbenhouten hertenogen die door vier dienaren gedragen in een draagstoel langskwam. Navraag leerde hem dat ze de dochter van de minister was. Haar vader wimpelde beleefd de uitnodiging van de koning af om haar een bezoek te laten brengen aan zijn zoon in het paleis.

‘Met alle respect, majesteit, maar mijn dochter kan je niet veroveren met zoete woorden, geschenken of kunstjes met een paard. De man die naar de hand van mijn dochter wil dingen, moet meester zijn van de zeven kunsten.’

Siddhartha leefde op toen hij deze weigering hoorde. Er was dus een meisje dat niet viel voor het kunstje dat hem zo weinig moeite kostte. Hij liet zich informeren wat dan wel die zeven kunsten waren en ontdekte dat het om boogschieten ging en worstelen, letterkunde en wiskunde, zwaardvechten en speerwerpen en paardrijden. Hij beheerste slechts één van deze zeven kunsten waarmee een man een vrouwenhart verdient. Nu had hij een doel om voor te leven. De beste leermeesters in de zeven kunsten kwamen in zijn paleis wonen en onderrichtten hem van de vroege ochtend tot de late avond in deze geheimen. Siddhartha was vlijtig en leergierig. Zelfs wanneer zijn leermeesters al lang tevreden waren over zijn prestaties, eiste hij van hen nog meer perfectie en correctie van zijn technieken en wilde hij alles weten wat er te leren viel.

De dag brak aan dat hij ten strijde zou trekken tegen de andere knappe jongemannen uit het land die ook hun zinnen op de mooie ministersdochter hadden gezet. Hoewel alle jongemannen net zo hard getraind hadden als hij, wist hij ze in elk onderdeel achter zich te laten. Siddhartha verblufte de toeschouwers door zijn drie pijlen op elkaar in de roos te schieten, waardoor ze elkaar doorkliefden. In het worstelen vloerde hij iedere tegenstander en was hij zo aardig zijn hand uit te steken om ze weer recht te trekken. Bij de letterkundeproef ontroerde hij alle vrouwen op de tribune met zijn metrisch perfecte dichtregels. De vrouwen van wie verwacht werd dat ze ingetogen en beheerst de wedstrijd volgden, stonden eensgezind op en scandeerden Siddhartha’s naam en wierpen kushandjes. In de wiskundeproef won hij het ontzag van de mannen door oppervlakten van cirkels te berekenen, wortels te trekken van ingewikkelde getallen en algebraïsche vergelijkingen elegant op te lossen. Bij het zwaardvechten was het enkel aan zijn hoffelijkheid te danken dat hij zijn tegenstanders in leven hield en in het speerwerpen moest een dienaar met een snel paard erop uitgestuurd worden om zijn speer terug te halen. Maar de proef waarmee hij ook het hart van de ministersdochter won, was het paardrijden. Niet zozeer omwille van de verbluffende dressuur waarbij paard en ruiter één leken en zij als één wezen halsbrekende toeren uithaalden die alle wetten van de natuur leken te tarten, maar wel omwille van de onvoorwaardelijke tederheid waarmee Siddhartha zijn hengst stuurde. Een man die zoveel liefde weet los te maken bij zo’n dier, die moet ook mijn natuur kunnen temmen en leiden, dacht de prinses. Toch aarzelde ze koket toen de ceremoniemeester na de zeven proeven vroeg of ze bereid was met de winnaar van de wedstrijd te huwen. Het laatste woord was altijd aan de vrouw. ‘Goed dan,’ zei ze uiteindelijk. 

Het hele koninkrijk vierde feest en niemand had ooit een mooiere bruid gezien dan de ministersdochter. Yasodhara, zo heette ze, kwam bij Siddhartha in het paleis wonen en straalde van geluk. Het duurde niet lang of het hele paleis gonsde van de geruchten dat ze een kind verwachtte. Naarmate haar buik voller en voller werd keerde Yasodhara meer en meer in zichzelf en bereidde ze zich sereen voor op het moment dat ze nieuw leven de wereld in zou brengen. Maar Siddhartha was verveeld. Met weemoed dacht hij terug aan de tijd dat hij nog iets had om voor te vechten. Toen hij zich de zeven kunsten moest eigen maken en in onzekerheid was of het hem zou lukken de beste van het land te worden en de hand van de ministersdochter te winnen. Siddhartha wilde nieuwe avonturen beleven. Toen zijn vader de koning vroeg waarom hij zo somber was terwijl zijn mooie vrouw een kind verwachtte, vroeg Siddhartha of hij de stad in mocht. Nog nooit in zijn hele leven was hij buiten de paleismuren geweest. Hij verlangde naar het leven daarbuiten. Naar wat er nog meer in de wereld te zien en te beleven viel. Zijn vader weigerde maar Siddhartha bleef dag na dag aandringen en tenslotte kreeg hij zijn zin.

De koning had er voor gezorgd dat de hele stad werd schoongeveegd en zijn zoon niets zou zien wat hem kon bedroeven. Alleen jonge en mooie mensen kregen toestemming die dag op straat te lopen, en alle huizen, straten en stalletjes werden schoongemaakt en geverfd alsof het een gloednieuwe stad was. Met zijn trouwe paard vertrok Siddhartha door de paleispoort en hij ontdekte de wereld die achter de muren lag. Hij verbaasde zich over de schoonheid en de veelzijdigheid van de stad. De mooie mensen, de aangename manier waarop ze met elkaar omgingen en hem allemaal toelachten. Hij keek zijn ogen uit bij de waren bij de stalletjes en leerde dat als hij daar iets van hebben wilde, hij het moest kopen.

‘Waar hebben jullie dat geld dan voor nodig?’ vroeg hij aan de sinaasappelverkoopster.

‘Om andere dingen te kopen. Om in leven te blijven.’

Siddhartha lachte. ‘In leven blijven?’ vroeg hij. ‘Wat is dat dan? Het leven is er toch en zal er altijd zijn?’

‘Was het maar zo,’ zuchtte de knappe sinaasappelverkoopster. ‘Dan zou ik nooit afscheid moeten nemen van vader.’

‘Gaat je vader weg?’ vroeg Siddhartha.

‘Ja,’ zei het meisje bedroefd. ‘Hij kan ieder moment vertrekken.’

‘Ik wil met hem praten,’ zei Siddhartha geschokt. ‘Hoe durft hij zo maar weg te gaan. Laat me hem zien.’

De verkoopster aarzelde. De koning had strenge bevelen gegeven dat zijn zoon alleen mooie zaken mocht zien in de stad. Hoe erg zou ze niet gestraft worden als ze hem naar haar vader bracht. Maar Siddhartha keek ook erg boos. Als ze niet aan zijn vraag zou voldoen, trok hij misschien wel de gouden sabel die zo gevaarlijk aan zijn middel hing. Ze pakte haar krat met sinaasappels op en gebood hem haar te volgen door de smalle straatjes van de stad. Daar, bij een klein huisje, ging hij met haar naar binnen en ontmoette haar vader die in bed lag.

Siddhartha lachte. ‘Die zal heus niet vertrekken,’ zei hij tegen het meisje. ‘Kijk hem daar liggen, die is te lui om op reis te gaan. Midden op de dag, in bed! Hé ouwe, waarom jaag je je dochter zo de stuipen op het lijf met je dwaze praatjes?’

De oude man deed zijn ogen open, wilde iets zeggen, maar blies toen zijn laatste adem uit.

Het meisje viel snikkend op zijn bed. ‘Hij is vertrokken, ik zei het je toch, hij is weg, hij is dood.’

Siddhartha werd overrompeld door het verdriet van het meisje. Hoe kon het nu dat leven opeens ophield zoals een kaars die uitgeblazen wordt? Besefte degene die naar de dood trok dan niet hoeveel verdriet hij veroorzaakte bij zijn naasten? Wat was dat voor schofterig gedrag?

‘Kan ik iets voor je betekenen,’ vroeg hij aan het meisje.

‘Nee,’ snikte ze, ‘niets kan de leegte van mijn vader invullen. Ga nu maar weg.’

Somber liep Siddhartha de trap af. Hij zocht troost bij zijn trouwe viervoeter die hij bij het paaltje in de straat had vastgebonden. Het paard stak liefkozend zijn hals uit en streelde met zijn warme vacht langs Siddhartha’s wang. ‘Ik zou niet weten wat mij zou overkomen,’ zei Siddhartha, ‘als jij zou vertrekken. Als jij dood zou gaan.’

Een zwerver, die de dag daarvoor door de stadswachten was opgedragen voor zonsondergang de stad te verlaten, maar door te veel drank en ellende de opdracht vergeten was en achter een schutting in slaap was gevallen, zag door de spijlen de innige omhelzing van de ruiter en het paard. Die ziet er goedgekleed uit, dacht hij, laat ik hem maar om een aalmoes vragen.

‘Heeft u wat geld voor een arme, zieke man, Heer,’ vroeg hij met kruiperige stem aan Siddhartha.

‘Heb je iets te verkopen dan,’ vroeg Siddhartha. ‘Zo werkt het toch in deze stad, in ruil voor waren, krijg je geld.’

De zwerver lachte zijn tandeloze gebit bloot.

‘Ik heb helemaal niets wat ik u aanbieden kan, Heer. Ik heb helemaal niets. Tenzij dan een smerige ziekte die me vanbinnen wegteert, maar ik geloof niet dat u die wilt hebben.’

‘Een ziekte,’ vroeg Siddhartha, ‘wat is dat?’

De zwerver fronste zijn rosse wenkbrauwen. Nam deze edele Heer hem in de maling. Of was hij werkelijk zo dom dat hij niet wist wat een ziekte was? ‘Een ziekte is een ongewenste gast die je lichaam binnendringt zoals een inbreker een huis. Daar rooft hij alles weg en maakt alles kapot. Tot je geen kracht meer hebt en hij jou de baas is. En dan ga je dood.’

‘Gaat u ook dood, beste man?’ riep Siddhartha geschrokken uit.

‘U niet dan?’ schaterde de zwerver. ‘Bent u dan gezegend met het eeuwige leven? Nee, toch? Ook dat knappe gezicht van u zal vroeg of laat wegteren, door ouderdom of door ziekte, zoals bij mij.’

‘Wilt u beweren dat iedereen dood gaat dan?’ vroeg Siddhartha.

De zwerver was de dwaze vragen zat. ‘U heeft genoeg plezier gehad door met mijn ellende te spotten. Heeft u nu geld voor me of niet?’

‘Het spijt me,’ zei Siddhartha, ‘ik heb geen geld. Ik wist tot vanochtend niet eens dat het bestond. Ik krijg alles van mijn vader.’

De zwerver spuugde een groene fluim op de mooie schoenen van Siddhartha en liep toen rochelend en vloekend door.

‘Wat is dit voor wereld,’ zei Siddhartha terwijl hij op zijn paard stapte. ‘Mensen die dood gaan, mensen die ziek worden, waarom heeft nooit iemand mij dit verteld?’

Stapvoets reed hij in gedachten verzonken door de straten. De schoonheid van de stad zag hij niet meer. Bij iedereen die hij tegenkwam, dacht hij verbitterd: ‘Lach maar niet zo vrolijk, vroeg of laat kom jij ook in de greep van verval en ziekte. Je bent geen sikkepit beter af dan de zwerver.’

Hij hield halt bij het uithangbord van een kapper. Na zoveel treurnis op een dag wilde hij wel even verstrooiing. Dat iemand zijn stoppelbaard schoor, zijn zwarte haren waste en zijn nek en schouders masseerde. De deur zat echter op slot. Hoeveel rampspoed kon een man dragen op een dag? Hij klopte kwaad op het glas en zag achter een deur schuchter een man kijken die met zijn hand gebaarde dat hij weg moest gaan.

‘Doe open in naam van de koning,’ brulde Siddhartha.

Sloffend kwam een trillerig mannetje met een lange witte baard tot op zijn sandalen tevoorschijn en opende de deur.

‘Waarom had je je opgesloten,’ beet Siddhartha hem toe.

‘De koning had oude mannen zoals ik vandaag verboden de straat op te komen, Heer, maar nu is hij blijkbaar van gedachten veranderd.’

‘Heeft de koning dat gezegd? Daar wist ik niets van. En u bent oud, dus?’

De oude kapper glimlachte. ‘Ziet u dat niet aan mijn baard, Heer? Een man moet heel lang leven om zoveel baardhaar te verzamelen, is het niet? Ik ben de oudste man van de stad. Daarom zijn de mensen aardig tegen me. Ik blijf maar leven, hoewel ik al zo lang naar de dood verlang. Lang leven is geen pretje. Iedereen van wie ik ooit zielsveel hield, is dood. Zelfs mijn kinderen. Mijn lichaam kan al lang niet meer wat het kon toen ik zo oud was als u. Maar ik heb geen keuze. Iedere ochtend dat ik weer ontwaak, ben ik teleurgesteld. Soms denk ik dat de dood mij vergeten is. Maar u, u wilde geknipt worden?’

‘Scheren en wassen,’ zei Siddhartha afwezig en volgde de man naar de kappersstoel. Hij merkte niet eens dat het een aftandse, vieze handdoek was die om zijn hals werd geknoopt. De oude man sloeg wat schuim in een albasten kommetje en zeepte Siddhartha in.

‘Wacht,’ zei Siddhartha toen hij naar zijn witte baard van schuim keek in de ovalen spiegel met roestplekken. ‘Zal ik er zo uitzien wanneer ik oud ben?’

‘Mijnheer wil een blik in de toekomst krijgen,’ antwoordde de kapper begrijpend. ‘Dat kan. Hij draaide de kapspiegel om zijn as en plots zag Siddhartha een beeltenis van zichzelf als grijsaard. Hij herkende nog wel zijn karakteristieke oogopslag en de vorm van zijn slanke neus, maar verder zag het visioen er afgrijselijk uit. Zijn huid was gerimpeld en gelig, de fonkeling van zijn ogen dof, en in de poriën zat vuil en pigment. Geschrokken wendde hij zijn blik af en stormde naar buiten. Hij sprong op het paard en reed zo snel als hij kon naar het paleis. Wat was dit een verschrikkelijke stad. Vol dood, ziekte en ouderdom. Maar net toen hij de hoek om wilde rijden van de lange laan die naar het paleis voerde, stak er een in gebed verzonken monnik de straat over. Hij schepte de arme man, ook al probeerde hij met zijn paard uit te wijken. Hij sprong van het paard en liep naar de monnik toe die geschaafd en gebutst op de weg lag.

‘Het spijt me,’ zei hij, ‘het spijt me zo. Heeft u pijn? Kan ik u helpen? Ik woon in het paleis verderop, zal ik u meenemen om te laten verzorgen?’

Maar de monnik glimlachte slechts. ‘Ik voel geen pijn en geen lijden meer,’ zei de monnik. ‘Alles hier op aarde is vergankelijk. Daarom kunnen we ons beter aan niets hechten, zeker niet aan ons lichaam dat onherroepelijk verloren gaat, hoezeer we het ook trachten vast te houden. Daarom voel ik geen pijn en voel ik geen lijden. Ik voel geen vreugde en verlang niet naar genot. Ik ben en dat is alles wat er is.’

Siddhartha luisterde ademloos naar de monnik. ‘Kunt u mij dat leren,’ vroeg hij.

‘Ja, dat kan, maar het is een lange en moeizame weg,’ zei hij. ‘Ik zie dat u nogal gesteld bent op uiterlijk vertoon. Met mooie kleren aan lukt het niet en ook niet als je in een paleis woont. En dat mooie paard van u, zelfs dat zult u dan achter u moet laten. Maar als u daar werkelijk bereid toe bent, dan kunt u met ons meegaan. Wij bivakkeren met enkele bedelmonniken net buiten de stadsmuren bij de Bodhi boom. We zijn hier nog enkele dagen en trekken dan verder. Tot ziens.’

De monnik stond op en liep gebeden prevelend verder, zich verder niet bekommerend om zijn gescheurde gewaad of het bloed dat uit zijn voorhoofd stroomde.

Toen Siddhartha terugkeerde in het paleis was hij een andere man geworden. Zijn hele leven had hij alleen maar vreugde gekend. Alles in het paleis was er op gericht hem een plezierig leven te geven en niemand had hem ooit een dienst geweigerd. Hij had alleen maar schoonheid gekend, rijkdom, overvloed en genot. En zelfs de liefde van Yasodhara was hem bijna in de schoot gevallen. Het verwerven van de zeven kunsten was achteraf gezien kinderspel geweest, vergeleken met de werkelijke beproevingen die buiten de paleismuur lagen. Die nacht legde hij zich niet te rusten bij zijn vrouw, maar sliep hij in de stal bij zijn trouwste vriend, het paard.

Hij was boos op zijn vader dat die hem nooit over het lijden had verteld. Over mensen die afzien, arm zijn, dood gaan, verdriet hebben. Nooit had hij daar van al die wijze leraren die voor hem ingehuurd waren één woord over gehoord. Maar nu had hij met eigen ogen gezien waar het leven toe leidde. Alles wat van waarde was, ging teloor. Mensen van wie je hield, spullen waaraan je plezier beleefde. Zelfs het paleis zou ooit oud worden en door de tand des tijds versleten worden. Er moest toch een andere weg zijn, dacht hij. Het leven kon toch niet één recht pad zijn dat naar de dood voert? Er moest een andere route zijn. De route van de monniken. Mannen die zich aan niets hechten en daardoor gevrijwaard zijn van pijn, afzien en lijden. Hij wist het zeker. Hij wilde monnik worden. Midden in de nacht liep hij door de door de maan beschenen paleistuin naar het slaapvertrek van zijn vrouw om haar dit mede te delen. Enkele dienaressen versperden hem echter de weg.

‘U moet even wachten, heer Siddhartha,’ zeiden ze. ‘Uw vrouw geeft op dit moment nieuw leven en is in barenspijn. Zo kunt u haar niet zien. U moet even geduld hebben.’

Op hetzelfde moment hoorde hij het gehuil van een boreling uit de kamer komen. Hij wilde naar binnen lopen, maar weer hielden de dienaressen hem tegen. ‘Uw vrouw moet herstellen, Siddhartha, ze heeft een grootse inspanning geleverd. Ze moet bijkomen en verfrist worden.’

Toen het eindelijk zo ver was, werd hij gemaand stil te zijn. Yasodhara was in een diepe slaap gevallen met zijn jonge zoon aan haar borst. Hij keek naar zijn mooie vrouw en zijn prachtige zoon, maar liep toen snel weer naar buiten. Hij mocht zich hier niet aan hechten. Want alles waaraan hij zich hechtte, zou hij ooit kwijtraken en dat zou hem net zo’n verdriet doen als hij bij de sinaasappelverkoopster had gezien. Hij liep terug naar de stal, zadelde zijn paard, en verliet in stilte het paleis.

Vlak voor de stadspoort stapte hij af. Hij omhelsde zijn trouwste vriend. ‘Ook aan jou mag ik me niet langer hechten, ‘zei hij. ‘Ik zou sterven van verdriet als ik jou oud zag worden, of ziek, of erger nog: zou verliezen.’ Het paard likte begrijpend zijn gezicht. Siddhartha deed de mooie kleren uit die hij droeg, tot hij alleen nog een lendendoek aan had, en legde zijn kleding op het zadel van het paard.

‘Ga terug naar het paleis, vriend, en leef daar zo lang je kunt in alle goeds waarin het leven je daar voorziet. Hier scheiden onze wegen. Ik moet naar de Bodhi boom. De monniken wachten op me.’

Yasodhara zou Siddhartha altijd trouw blijven. Niet één moment heeft ze ooit overwogen te hertrouwen. De keuze die ze voor Siddhartha maakte, maakte ze reeds lang voor ze op aarde werd geboren. Ze had de wens uitgesproken zijn vrouw te worden in het leven, ongeacht de prijs die ze daarvoor moest betalen. Ze herinnerde zich haar belofte en droeg moedig haar lot. De zoon van Yasodhara en Siddhartha werd vele jaren later de nieuwe koning van het land. Het eerste decreet dat hij uitvaardigde, was dat hij een grote beloning uitloofde voor wie hem zijn vader zou brengen.

Siddhartha verborg zijn gezicht toen hij door twee prijsjagers voor de jonge koning werd gebracht. ‘Waarom,’ vroeg de zoon, ‘waarom heeft u mij nooit willen zien. Waarom bent u weg gegaan in de nacht dat ik werd geboren?’ Hij trok de armen los die het gezicht van zijn vader bedekten. En in die ene seconde dat Siddhartha het gezicht van zoon zag, wist hij dat zijn hele leven een wrede vergissing was geweest. Hij had het leven ontvlucht om geen verlies en lijden te kennen. Om zich nergens aan te hechten omdat hij bang was voor de pijn het weer te verliezen. Maar nu voelde hij pas dat hij alles had verloren omdat hij niet had durven lief te hebben.

 

Nog meer liefdessprookjes van Geert Kimpen lezen? Lees; DE MAGIE VAN DE LIEFDE; HIER TE BESTELLEN: http://www.geertkimpen.com/bestellen.html

‘Het verhaal van Siddhartha’ - een sprookje van Geert Kimpen

TOP

Delen: