01/04/2013
De Schatzoeker. Kort verhaal door Geert Kimpen.
Er was eens een jonge schoenlapper die, om indruk te maken op het meisje waarop hij verliefd was, een schat wilde vinden. Een schat die haar rijke vader er van zou overtuigen dat hij zijn dochter waard was. "Angelo," zei zijn baas, "je bent een dwaas. Je bent de grootste dwaas die ik ken." "Dat is een prachtig compliment, baas," antwoordde Angelo. "Dank u wel." "Hoe bedoel je, Angelo," vroeg de baas verwonderd. "Het zijn altijd dwazen die hun droom najagen, baas. En het zijn altijd verstandige mensen die hen zeggen dat ze dwaas zijn. Dat ze het moeten opgeven. Maar een dwaas kun je geen betere oppepper geven dan door hem te zeggen dat iets onmogelijk is." De baas krabde aan zijn baard. Hij wist dat elke baas eens in zijn leven een leerling kreeg die het verder zou schoppen dan hijzelf. "Wat moet je mee op reis nemen als je een schat wilt vinden," testte hij zijn leerling. "De bereidheid om alles achter te laten wat je lief is. En de zekerheid om ooit terug thuis te komen met de schat," antwoordde Angelo. "Nee, Angelo, een beurs met honderd goudstukken om onderweg te kunnen overnachten. Een zwaard om jezelf te kunnen beschermen. En een spade om de schat te kunnen opgraven." "Wacht even, dat schrijf ik op," zei Angelo. "Ik wist wel dat het goed was voor een dwaas om met verstandige mensen te praten. Een beurs met honderd goudstukken, zei u, die heb ik. Daar heb ik voor gespaard. Maar een zwaard, daar zou ik nooit aan hebben gedacht. Wat was het derde?" "Een spade," herhaalde de meester zuchtend. "Oh ja, een spade," noteerde Angelo, "om de schat op te graven." De meester schraapte zijn keel. Hij wilde nog iets heel wijs zeggen ten afscheid. Het moesten woorden zijn waar de leerling nog vaak aan zou terug denken en op moeilijke momenten steun uit zou putten. Duizend kanonnen, dacht de meester toen er op de deur werd geklopt, net nu het op het puntje van mijn tong lag. Maar de meester wist als geen ander dat elke klop op de deur altijd beantwoord moest worden. Want een deur klopte nooit uit zichzelf dus moest er een boodschapper aan de andere kant staan. "Binnen," riep hij. De deur werd geopend door Alessia, het mooie meisje waar Angelo verliefd op was. "Angelo," zei het meisje. "ik ben gekomen om te zeggen dat je me uit je hoofd moet zetten. Mijn vader heeft een rijke koopman gevonden met wie ik vandaag moet trouwen." "Maar," zei Angelo. "ik wilde net vertrekken om een schat te gaan zoeken. Zodat ik je vader kan laten zien dat ik je waard ben." "Ga jij weg," vroeg ze, "een schat zoeken?" "Ja," antwoordde Angelo zelfverzekerd. "Om indruk op jou te maken." "Ach, arme dwaas," riep ze. "Misschien heeft mijn vader toch gelijk. Hij kan me toch niet uithuwelijken aan een dromer, een schatgraver!" "Je moet in me geloven, Alessia." "Te laat," riep het meisje, "ik vertrek vandaag nog met de koopman. Vaarwel, Angelo, lieve dromer van me." "Ik zal je nooit opgeven," riep Angelo het meisje nog achterna. Maar Alessia antwoordde niet en gooide met een luide klap de voordeur dicht. "Heeft er ooit iemand zulk mooi ravenzwart haar gezien," zuchtte Angelo. "Eens zal ze de mijne zijn. Nou, ik moet er maar eens vandoor. Bedankt voor de adviezen, meester. Die spade schrap ik trouwens toch van mijn lijstje. Het lijkt me onhandig om daar mee te reizen." De meester wist dat dit een dwaze beslissing was. De spade was net het allerbelangrijkste. Maar Angelo had het recht zijn eigen fouten te maken. Daar was hij nu eenmaal een dwaas voor. "Goede reis, jongen," zei de schoenmaker ontroerd en omhelsde hem. "Wees voorzichtig." Toen Angelo al vertrokken was, dacht zijn meester tevreden dat dit goede woorden waren waarmee hij zijn leerling op pad had gestuurd. Woorden waar hij vaak wat aan zou hebben.
Angelo liep het stadje uit langs het kronkelige weggetje dat hem naar de voet van de berg voerde. In één van de dorpjes, die als een kroon om de berg heen lagen, was een winkeltje waar zwaarden werden verkocht. Maar toen hij in de late middag nog steeds de winkel niet gevonden had en al wel vijf keer alle dorpjes rondom de berg had bezocht, werd hij ongeduldig. Hij rustte even uit op een groot rotsblok langs het pad. Bij een kuil zag hij een dikke man die lag te slapen. Naast de kuil lag een zandhoop waar een oud zwaard in stond geplant. Hij liep naar de man en schudde hem wakker. "Wat moet je," vroeg de Arabier achterdochtig. "Ik zag dat zwaard in het zand staan," zei Angelo op zijn allervriendelijkst, "en nu wil het toeval dat ik op zoek ben naar een zwaard." "Toeval bestaat niet," zei de dikke man en lachte zijn gouden tanden bloot. "Je hebt gevonden wat je zocht. Achmed is mijn naam." Joviaal stak de Arabier zijn hand uit. "Angelo." "Je bent duidelijk een kenner," begon Achmed. "Je vindt dit zwaard mooi, he." "Heel mooi," zei Angelo gevleid, "misschien een beetje oud maar wel heel mooi." "Precies," riep Achmed enthousiast uit, "oud en mooi. Dat zijn de kwaliteiten die een goed zwaard moet hebben." "Ja," zei Angelo onbegrijpend. Achmed stond op en trok het zwaard uit de zandhoop. In ademloze stilte toonde hij het aan Angelo die hem een paar keer bevestigend toeknikte dat het inderdaad een, tja, een, hoe zou hij het zeggen, dat het ontegenzeggelijk een oud en mooi zwaard was. Ook wel erg roestig, maar dat zei hij niet. "Jij en ik weten waarom een zwaard oud moet zijn," doorbrak Achmed toen de stilte. "Jazeker," zei Angelo. "Wel...," vroeg Achmed. "Wel, wat," vroeg Angelo onzeker. "Waarom moet een zwaard oud zijn," vroeg Achmed met doordringende blik. "Tja," zei Angelo. Hij had werkelijk geen idee. Eigenlijk was hij op zoek naar een nieuw blinkend zwaard. Niet dit oude, verroestte ding dat in zijn handen lag. "Een oud zwaard is natuurlijk... oud." "Inderdaad," lachte Achmed. "Ik zag meteen dat je een kenner was. Een oud zwaard is oud. Het heeft geschiedenis. Het heeft zichzelf al bewezen. Als het geen goed zwaard was geweest, dan was het al lang stuk geweest. Dan lag het ergens afgedankt op een slagveld. Maar een goed, oud zwaard vindt altijd weer een nieuwe eigenaar om te dienen." "Juist," zei Angelo, "dus dit zwaard heeft al heel wat meegemaakt." "Angelo, als ik denk aan de geschiedenis van dit zwaard... Je zou zeggen dat ik overdrijf. Het is een zwaard dat altijd heeft toebehoord aan schatzoekers." "Vertel," spoorde hij de Arabier aan, "ik wil het heel graag weten." "Goed," zuchtte Achmed, "ik zal je de geschiedenis van dit zwaard vertellen. Maar je moet me eerst een ding beloven." "Alles, alles wat je maar wilt," sprak Angelo grootmoedig. "Je moet het zwaard van me kopen. Ik vertel dit verhaal alleen aan de toekomstige eigenaar van dit zwaard." "Natuurlijk," zei Angelo, "hoeveel kost het?" "Wie dit zwaard wilt kopen, moet alle geldstukken neerleggen die hij bezit," zei Achmed met een plechtig gezicht. "Alle geldstukken? Maar dat zijn er honderd! Valt er nog te onderhandelen over die prijs," vroeg Angelo. "Ik heb me blijkbaar toch vergist," mompelde Achmed en pakte het zwaard uit Angelo's handen. "Ik geef je de kans dit bijzondere zwaard te kopen en dan dit." Angelo kon zichzelf wel voor het hoofd slaan. Hij wist dat elke droom om een offer vroeg. Misschien was dit wel het offer dat hij moest brengen. Wat dom om te onderhandelen over zijn dromen. Voor dromen moest je een prijs betalen. Punt uit. "Honderd goudstukken is prima," zei Angelo. "Heb je het geld bij je," vroeg Achmed wantrouwend. "Ja," zei Angelo en wierp zijn beurs naar Achmed. "98, 99, 100. Het klopt precies. Ik zei je toch dat toeval niet bestaat." "Vertel me nu," zei Angelo ongeduldig, "wat is het verhaal van dit zwaard." "Ik heb het zwaard gekocht van een schatzoeker, die het op zijn beurt ook van een schatzoeker heeft gekocht, en dat gaat al honderden jaren lang zo," zei Achmed. "En hebben al die schatzoekers hun schat gevonden," vroeg Angelo hongerig. "Nee, nog niemand." "Waarom?" "Omdat de prijs voor dit zwaard alles is wat je bezit. Maar iedereen weet dat een schatgraver ook een schop nodig heeft. En daarom gaat het fout. Ook bij mij. Men heeft mij verteld dat bij dit rotsblok een schat zou liggen. Ik ben nu al jaren met het zwaard aan het graven, maar het schiet niet op. Zonder schop ben ik niets. Daarom had ik geld nodig." "Maar waarom alle geld?" "Omdat jij anders een schop zou gaan kopen natuurlijk," lachte Achmed. "Het was prettig om je te ontmoeten, Angelo. Het doet mijn oude hart goed dat het zwaard opnieuw in handen is van een schatzoeker." Angelo keek hoofdschuddend de oude Arabier na, die fluitend naar het volgende dorp vertrok om een schop te kopen. Had hij maar naar de raad van zijn baas geluisterd en een schop meegenomen. Hij probeerde met het zwaard de kuil dieper te maken, maar gaf het al snel op en viel in slaap.
Even later werd hij wakker van het gekraak van de wielen van een koopmanskar die aan kwam rijden. Toen de kar al gepasseerd was, zag hij dat in de laadbak, op het doek waar de waren onder verborgen lagen, een mooie, blinkende schop lag. Hij rende tot voor de kar, hield de paarden met zijn zwaard zwaaiend, staande en zei: "Beste man, ik wil die schop van u kopen." "Scheer je toch weg, vlegel," vloekte de koopman. "Die schop is niet te koop." "Ik wil het met u ruilen voor dit zwaard." "Ik moet dat roestige rotzwaard niet, ga voor mijn paarden uit, ik heb haast. Heel veel haast." Angelo wist dat hij nu niet op mocht geven. Dit was de kans die iedere man eens in zijn leven voorbij zag komen en moest grijpen. Wanneer het erop aan kwam, moest een man voor zijn dromen vechten. "Ik moet die schop hebben," zei Angelo dreigend, "Anders..." "Anders wat," spotte de koopman. "Dan doorklief ik u." Nu had de rijke man er schoon genoeg van. Hij pakte de zweep op waarmee hij de paarden ranselde. Angelo herinnerde zich de wijze woorden van zijn baas; "Wees voorzichtig". Net toen de koopman met zijn zweep wilde uithalen, vloog de jongeman woedend op hem af, en doorstak in één keer zijn borst. "Wat heb ik nu gedaan', dacht Angelo ontzet, ‘Nu ben ik pas echt een dwaas.' Hij wilde op de vlucht slaan toen hij plots "Help, help" hoorde. De stem leek uit de laadbak van de kar te komen. Hij trok het doek weg dat over de vracht lag, en schrok toen hij daar een gekneveld meisje zag liggen. Het bloedmooie meisje met ravenzwart haar. Alessia. "Wat is er met jou aan de hand," vroeg hij, terwijl hij haar touwen losmaakte. "Het was hem enkel om de bruidschat van honderd goudstukken te doen. We waren de stad nog niet uit, of hij knevelde me, en gooide me in de laadbak. Hij wilde me levend gaan begraven. Je bent mijn held, Angelo. Je hebt me gered. Maar ach, je bent nog steeds een arme sloeber. Mijn vader zal je nooit kunnen accepteren" "Mijn baas heeft gelijk gehad," zei Angelo. "Om een schat te vinden, heeft een man een zwaard, honderd goudstukken maar vooral een schop nodig." Snel ging hij de kuil verder uitgraven waar de Arabier aan begonnen was. Het duurde niet lang of hij vond een schatkist boordevol goudstukken. De koopman begroef hij in de kuil, en samen met zijn schat en het meisje reed hij weg met de kar, op weg naar haar vader om haar hand te vragen. Onderweg kwamen ze Achmed tegen, die triomfantelijk zijn schop opstak. Maar sommige schatzoekers, die niet aandachtig luisteren naar de eenvoudige raad van mensen die het beste met hen voor hebben, zullen nooit hun schat vinden. Sommigen blijven een leven lang op zoek, omdat ze doof zijn voor de tekenen van het leven dat in alle eenvoud tot ze spreekt. Want het leven is nu eenmaal niet zo ingewikkeld. Iedereen kan het. De dwazen zelfs het allerbeste.
Geert Kimpen.
|
|