Op zondag 11 november 2007 was Geert Kimpen de gast van Annemiek Schrijver in het tv programma Het Vermoeden van de Ikon. Het is een programma dat mensen wil troosten, verrassen en verontrusten, met gasten die niet kunnen zwijgen over het wonder dat leven heet.
Geert bracht een tekst uit het Hooglied mee (voor de tekst zie hieronder), die hij samen met Annemiek voorlas en aanleiding was voor een openhartig gesprek over de passie en lust om te leven, de Shekina en de Lilith in elke vrouw en zielsverwantschap.
Annemiek schreef over de uitzending in haar weblog "Schrijverette": "Er vindt een merkwaardige worsteling plaats, die nauwelijks door camera's te vangen is. Maar feit is dat het boek mijn leven verandert. Hier en nu.
Kimpen ziet dat en schrijft voorin mijn exemplaar van de Kabbalist: 'Het was fijn om de Lilith en Shekina in jou te ontmoeten' Ach ja, dat is een heel verhaal. Daar moet je het boek voor lezen.
Maar Lilith is de eerste vrouw van Adam. Vanwege haar opstandige, wildwellustige aard, heeft Adam haar eruit gegooid en gekozen voor de zachtere Eva. Maar Shekina is de natuurlijke, vrouwelijke kant van God. God die eeuwig verlangend zoekt naar zijn zielsverwante. Twee figuren die om voorrang vechten in mij. En nu heb ik eindelijk gekozen wie ik dienen wil..."
Interview deel 1
Interview deel 2
Interview deel 3
Interview deel 4
HOOFDSTUK 5 VERS 2.
BRUID.
Ik sliep, maar mijn hart was wakker.
Daar hoofde ik mijn geliefde kloppen.
Doe open, mijn zuster, mijn vriendin, mijn duifje, mijn schoonste.
Mijn hoofd is nat van de dauw.
Mijn lokken zijn vochtig van de nachtelijke nevels.
Maar ik heb mijn kleed al uitgetrokken, moet ik mij weer aankleden?
Ik heb mijn voeten gewassen, moeten ze weer vuil worden?
Daarop stak mijn lief zijn hand door het klinkgat.
Ik kreeg met hem te doen.
En stond op om de deur te openen voor mijn lief.
Mijn handen dropen van mirre.
Van mijn vingers vloeide de mirre op de handgrepen van de sluitboom.
Ik opende de deur voor mijn lief.
Maar mijn lief was weg, verdwenen.
Ik ging achter hem aan: ik zocht naar hem, maar vond hem niet;
Ik riep naar hem, maar er kwam geen antwoord.
Daar stiet ik op de wachter die de stad doorkruisten.
Zij sloegen mij, verwondden mij.
Ze rukten me mijn sluier af, de wachters van de stad.
Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem; als u mijn liefde vindt,
Zeg hem dat ik ziek ben van liefde!
...
Mijn lief is naar zijn tuin gegaan, naar zijn balsemgaard
Om daar te wijden, en er lelies te plukken.
Ik ben van mijn lief, en mijn lief is van mij
Hij weidt tussen de lelies.
BRUIDEGOM.
Je bent mooi, mijn vriendin, mooi als Tirsa.
Bekoorlijk als Jeruzalem, maar geducht als een leger in slagorde!
Wendt je ogen van mij af, ze brengen me in verwarring.
Je lokken zijn als een kudde geiten, die neergolven van Gileads bergen;
Je tanden zijn als een kudde ooien die opstijgen uit het bad;
Twee aan twee, en geen enkele is alleen.
Je wangen achter je sluier zijn als het hart van een granaatappel.
Koninginnen zijn er wel zestig, en bijvrouwen tachtig.
En jonge meisjes zijn er zonder tal.
Doch zoals mijn duifje, mijn schoonste, is er maar één,
Zoals zij de enige was voor haar moeder,
De lieveling van wie haar baarde.
Gelukkig prijzen haar de meisjes die haar zien;
De koninginnen en de bijvrouwen roemen haar.